Yvonne Florissen
Projectsecretaris Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met… Meer over Yvonne Florissen
Vandaag, 24 april, stond het wekelijkse webinar georganiseerd door het Versnellingsplan, ComeniusNetwerk en SURF in het teken van digitaal onderwijsmateriaal van anderen gebruiken. Michel Jansen van SURF presenteerde de webinar. Door technische problemen kon helaas niet iedereen toegang krijgen tot het webinar. Zo ook Michels collega, Lieke Rensink, die hem zou assisteren. Desondanks waren er zo’n 50 deelnemers die het webinar live volgden. Hieronder het verslag.
Het webinar zal op 5 juni 2020 live worden herhaald tussen 11.00 en 12.00 uur. Dan kun je het alsnog zelfbijwonen - daar zorgen we voor! Houd hiervoor de website in de gaten!
Michel opende het webinar door de deelnemers welkom te heten. Hij bedankte ook de SIG Open Education voor het mede-organiseren van de webinar.
Hoe kunnen we legitiem gebruik maken van bestaand onderwijsmateriaal en wat levert dat op? Die vragen stonden vandaag centraal. De sprekers waren dit keer Marijn Post, beleidsmedewerker bij HAN en lid van SIG Open Education, Anthony van den Berg, docent Software Engineering bij Saxion, en Nicolai van der Woert, werkzaam bij het Radboud UMC.
Allereerst Marijn Post van de HAN. Download de presentatie van Marijn hier. Zij opent met theorie over open leermaterialen: Als we het hebben over het gebruiken van onderwijsmaterialen van ‘anderen’, wie zijn die anderen dan? Vaak zijn het collega’s, maar ook steeds vaker werken docenten samen aan leermateriaal in vakcommunities. Veel leermateriaal wordt informeel gedeeld, bijvoorbeeld via Teams, SURF drive, of de mail. Soms zijn ‘anderen’ uitgeverijen. Ook die delen soms online lesmaterialen, maar soms moet je daarvoor betalen. Daarnaast delen sommige musea open leermaterialen, zoals het Rijksmuseum. Verder zijn er ook bibliotheken die materiaal delen. Tot slot delen ook studenten onderling materialen, zoals opdrachen en samenvattingen. Dat gebeurt vaak via internet, via allerlei databases. Anderen studenten vinden die materialen dan via Google of YouTube.
De vraag: Wat wordt verstaan onder open leermaterialen? is afgelopen jaar onderzocht door IVA Onderwijs in opdracht van de Versnellingszone Naar open (digitale) leermaterialen. Docenten verstaan onder open leermaterialen voornamelijk content, zoals e-modules, plaatjes, maar ze zagen het ook als content in combinatie met leeractiviteiten, of als digitale tools, fysieke ruimtes en zelfs mensen (experts). Vaak gaat het over digitale lesmaterialen, waarvan een grote variatie bestaat. Denk aan video’s, e-books en wetenschappelijke artikelen. Vaak is het materiaal ook gemixt, bijvoorbeeld e-modules met teksten, video’s, plaatjes, door elkaar heen.
Als je het hebt over leermaterialen, wordt er vaak een onderscheid gemaakt tussen open en gesloten materialen, met daartussen een spectrum. Wat is dan het verschil tussen digitale open en gesloten materialen? Open wil zeggen materialen met open licentie, vaak een Creative Commons licentie. Dat zijn materialen waar wel auteursrecht op zit, maar waarbij auteur aangeeft wat je mag doen met het materiaal. De meeste materialen met een open licentie hebben een CC BY licentie. Dat betekent dat de auteur zegt dat je het mag gebruiken, zelfs voor commerciële doeleinden, als je er maar bij zet wie het gemaakt heeft. Een tweede veel gebruikte licentie is de CC BY share alike. Bij deze licentie moet je bij hergebruik jouw materiaal ook van deze licentie voorzien. Aan de andere kant van het spectrum vind je gesloten leermaterialen, met een All rights reserved licentie. Daarbij heb je toestemming nodig voor delen en hergebruiken.
Je ziet vaak dat auteursrechtelijk materiaal wel beschikbaar is via internet, maar vaak mag je er niks mee. Let daar dus goed op. Als er geen licentie op staat mag je het materiaal alleen bekijken. Vragen over auteursrecht kun je stellen bij je instellingsbibliotheek.
Dan de vraag: Waarom zou ik eigenlijk dat soort open leermaterialen gaan gebruiken en delen? Daar is ook onderzoek naar gedaan. Zo heeft ook UNESCO daar ideeën over. Zij stellen dat we met open leermaterialen bijdragen aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDG’s) van de Verenigde Naties. De SDG’s gaan over met z’n allen naar een inclusieve en duurzame samenleving. In dit geval gaat het dan vooral om kwaliteit van onderwijs en onderwijs voor iedereen toegankelijk maken. Als je open materiaal op het internet zet, kunnen ook mensen met beperkte middelen toegang krijgen.
Docenten gebruiken delen en hergebruiken vooral om kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Materiaal is dan voor iedereen toegankelijk, waardoor je meer variaties hebt in materialen om de studenten te bedienen. Je kan er ook veel inspiratie uit halen. In vakcommunities worden steeds vaker kwalitatief goede materialen gedeeld. Daarnaast is tijdswinst voor docenten een argument om materiaal te hergebruiken. Op de website van SURF staan ook filmpjes waarin docenten uitleggen waarom ze open leermaterialen gebruiken.
Studenten gebruiken materialen van anderen vooral om hun persoonlijke leeromgeving te bouwen. De een gebruikt graag boeken, de ander graag filmpjes. Als student kan je met open materialen zelf een keuze maken voor het soort materiaal. Dat is dus extra flexibel en het open beschikbaar stellen van materiaal zorgt ook voor tijd- en plaatsonafhankelijk kunnen werken. Met name in VS zijn daarnaast de kosten van materiaal ook een argument voor studenten om open materiaal te gebruiken. Als studenten moeten betalen klikken ze het snel weg. Gratis toegang vinden ze belangrijk.
Als je als docent eenmaal op zoek bent naar open leermaterialen, waar moet je het dan op beoordelen? Marijn noemt vier categorieën waarop je kan letten:
Didactiek: Dit gaat over vragen als: Zijn er leerdoelen aanwezig en matchen die met jouw deeldoelen? Sluit het aan op de visie van de instelling? Is er een docentinstructie aanwezig? Kun je uit het materiaal halen welke voorkennis nodig is.
Techniek: Dit gaat over daadwerkelijk technisch; werkt het wel met de instellingsinfrastructuur, doet alles het, zoals linkjes? Maar ook: hoe gebruiksvriendelijk is het voor de docent? Daarnaast hoort bij techniek: hoe toegankelijk is het materiaal? Welke licentie geldt en wat mag je met het materiaal als docent?
Inhoud: Past de inhoud bij wat je wil doceren en je leerdoelen? Is het kwalitatief goed, klopt het vakinhoudelijk? Wie het materiaal gemaakt heeft is hierbij goed om op te letten. Daarnaast kijk je ook naar taal(gebruik), is het correct en snappen je studenten wat er wordt gezegd? Het is misschien een open deur, maar gebruik geen Engels filmpje als je studenten geen Engels verstaan.
Interface/esthetiek: Hoe is de beeld- en geluidskwaliteit? Is het mooi opgemaakt? Soms is het zelfs mogelijk om het materiaal in kleur aan te passen, zodat dit past bij de instellingskleuren.
Dan komt de eerst vraag voor Marijn binnen: is het zo dat het delen van video mag zolang je verwijst naar de bron? Marijn antwoordt dat je altijd een link mag plaatsen, dan ben je niet officieel aan het delen. Embedden geldt ook als link. Dat mag dus ook. Maar als je iets gaat downloaden en afspelen, dat mag officieel niet, ook als het op YouTube staat. Er zitten nog wel wat nuances aan, maar in principe mag dat niet zonder toestemming van de maker.
Anthony van den Berg van Hogeschool Saxion was uitgenodigd als spreker, maar helaas is het hem niet gelukt om in de webinar te komen. Michel vertelt nog kort dat hem is bijgebleven van Anthony’s voorbeelden dat hij materiaal van anderen vooral gebruikt als inspiratie. Anthony zal vanzelfsprekend worden uitgenodigd voor het 'inhaalwebinar'.
Door naar Nicolai van der Woert van het Radboud UMC, tevens lid van SIG Open Education. Nicolai is beleidsmedewerker ICT in het onderwijs bij RUMC en van huis uit onderwijskundige. Doordat docenten bij de master Geneeskunde momenteel voorrang moeten geven aan patiëntenzorg in plaats van onderwijs, slaat de opleiding nu een andere weg in.
Download de presentatie van Nicolai hier
In de master Geneeskunde kunnen de co-schappen nu niet doorgaan. Het voorbeeld van Nicolai gaat over hoe vervangend onderwijs nu wordt geregeld voor de studenten die normaal gesproken coschappen zouden lopen. Het vervangend onderwijs bestaat uit drie keuzes voor de plusminus 1000 studenten aan de opleiding: 1) de wetenschappelijke stage naar voren halen; 2) zelf online onderwijs ontwikkelen; 3) open onderwijs volgen voor studiepunten. Aankomende dinsdag gaat de opleiding de studenten hierover informeren. Het wordt een primeur en is dus erg spannend.
Open onderwijsmateriaal aanbieden, wat betekent dat eigenlijk? Er is veel geschikt, maar ook veel ongeschikt materiaal. Jaren terug heeft het RUMC door studenten 14.500 bronnen online laten checken op formele kwaliteitscriteria. Bijvoorbeeld: Is het materiaal up to date, is de informatie juist, is het cultureel vertaalbaar, is het Engels, is het didactisch aantrekkelijk? Uiteindelijk bleek 18% van het materiaal geschikt. Met de rest wil je docenten en studenten dus niet mee vermoeien. Die collectie van 18% is beschikbaar gemaakt voor studenten en docenten en toen vielen meteen dingen op: studenten waren heel erg bereid om dit te gebruiken en vonden het leuk om voorbeelden uit het buitenland te zien. De studenten waren enthousiast, de docenten daarentegen wat minder. De adoptie verliep stroef. Ze vroegen zich af: hoe weet ik dat het kwaliteit is? Of vonden dat ze nog veel aan het materiaal moesten doen om het geschikt te maken. Nu we de masterstudenten online vervangend onderwijs moeten geven, blazen we die collectie nieuw leven in.
Er is wel duidelijk een verschil tussen formele criteria en hoe studenten naar het materiaal kijken. Studenten kijken weliswaar ook naar kwaliteit, maar ook naar studeerbaarheid, zoals kan ik hier snel mee studeren? Ze willen bijvoorbeeld voorbeelden, mogelijkheid om te oefenen, etc. Dat is voor studenten belangrijk. Ook zaken die niet in het eigen curriculum zaten waren soms populair, zoals MOOC’s over voeding en gezondheid.
Op basis van de database en het beschikbare materiaal is nu een website ingericht met open materiaal, zoals open tekstboeken en e-learnings. In medische sector delen we al jaren tussen UMC’s leermateriaal, maar in coronatijd zijn daar ook veel aanvullingen bij gekomen met ander materiaal. Ook uitgevers stellen nu toch hun bronnen open. Daar zijn extra afspraken over gemaakt, want we willen dat zonder inlog, zodat er geen data verzameld wordt.
Op de website die is ingericht staan alle alternatieven voor de coschappen, inclusief regels van de examencommissie erbij. Er is ook een infographic gemaakt voor studenten met verschillende types van open onderwijsmateriaal. Hier kunnen ze doorklikken naar een lijst met het aanbod en stappenplan voor zoeken en selecteren. Eén vervangend coschap is 4 EC en studenten moeten hun eigen curriculum samenstellen. Ze hebben wel hulp van coaches die helpen met bepalen wat de student wil leren.
Bij RUMC zijn ze in ieder geval erg benieuwd hoe het gaat verlopen. Ze weten niet precies wat ze kunnen verwachten. Maar, zo benadrukt Nicolai, ze gaan het goed evalueren. Men hoopt dat dit een opstap is voor blijvend gebruik van open onderwijsmateriaal. Er zit veel kwaliteit bij. Volgens Nicolai is hergebruik iets wat we nog kunnen leren in Nederland.
Terug naar Marijn. Ze gaat nog wat dieper in op het beoordelen van materiaal. In sommige vakcommunities worden nu bijvoorbeeld kwaliteitsmodellen opgesteld, vertelt Marijn (zie presentatie Marijn, pagina 16). Zo’n model gaat bijvoorbeeld in op hoe goed het materiaal is in didactisch en technisch opzicht. Het maken van zo’n model is echter best lastig. SURF heeft daar 2 jaar geleden al stappenplan voor gemaakt. Daarnaast hangen aan sommige kwaliteitsmodellen ook keurmerken. Dergelijke keurmerken staan dan bijvoorbeeld op een database als Wikiwijs, waarbij Marijn een voorbeeld laat zien van een module van een opleiding verpleegkunde. Daarnaast hebben sommige databases ook peerreviews, bijvoorbeeld het Amerikaanse Merlot. Daarachter zit een soort redactie die kijkt naar het materiaal dat geüpload wordt en daar een aantal sterren aan toekent. Daarnaast kun je ook reviews van gebruikers krijgen. Dichter bij huis, in België, bestaat de database KlasCement, vooral gericht op het primair onderwijs. Ook daar zit een complete redactie achter om te screenen en reviewen.
Aansluitend bij het verhaal van Nicolai vertelt ook Marijn nog over de criteria die docenten en studenten gebruiken om het materiaal te beoordelen. Uit een onderzoek in opdracht van de Versnellingszone Open leermaterialen bleken docenten vooral te letten op toegankelijkheid, gebruiksgemak voor studenten, aansluiting bij hun leerdoelen en lessen en als allerbelangrijkste voor de docenten is de kwaliteit. Studenten kijken gedeeltelijk op dezelfde manier, kwaliteit is ook belangrijk voor hen, maar ze letten ook vooral op wat de docent adviseert. Een schifting in materialen vinden ze prettig, net als flexibiliteit. Ook begrijpelijkheid en toegankelijkheid zijn heel belangrijk. Bij kosten haken studenten snel af.
Dan gaat Marijn door naar een andere belangrijke vraag, namelijk: Waar vind je al die materialen dan? (Zie ook de powerpointpresentatie van Marijn) Daar zijn veel verschillende databases voor. Enkele voorbeelden zijn Wikiwijs (hoewel gefocust op mbo en primair onderwijs), Merlot (VS) en OER Commons. Ook werkt SURF momenteel aan het Zoekportaal dat zicht richt op materiaal voor het hoger onderwijs. Specifiek voor plaatjes noemt Marijn Europeana en Pixabay, en ook Google Images. Daarbij kun je filteren op licenties, zodat je ook hier geen onrechtmatig gebruik maakt van afbeeldingen. Daarnaast zijn er websites met complete onderwijseenheden (MOOC’s voornamelijk), zoals Coursera, EdX, Future learn, Classcentral, Udacity en Lynda.
Wil je liever zoeken in onderwerpspecifieke databases, bijvoorbeeld voor wiskune, statistiek of anatomie? Dan kun je bijvoorbeeld terecht in Anatomytool of Graspl (zie pagina 22 van de presentatie van Marijn voor meer voorbeelden).
Als je helemaal grote database wilt, kijk dan eens op de website van Robert Schuwer, aanvoerder van de zone Leermaterialen en werkzaam bij Fontys Hogescholen. Je kunt natuurlijk ook bij je eigen instelling navragen waar je de beste materialen kan vinden. Bibliotheken of studiecentra kunnen je vaak verder helpen. Zie pagina 25 van de presentatie van Marijn voor diverse links van verschillende instellingen.
Tot slot: Hoe zet je leermaterialen van anderen in je eigen onderwijs in en hoe doe je dit didactisch verantwoord? Dit kan met losse materialen, zoals een powerpointje, video, plaatje, maar ook hele MOOC’s kun je als onderdeel van je curriculum inzetten of als inspiratie gebruiken. Ook kun je studenten vragen om zelf materiaal te ontwikkelen. Het is leuk om studenten te betrekken en ze kennis laten maken met auteursrecht. Studenten hebben vaak hele eigen ideeën over wat goed materiaal is. Vraag ze eens of ze je kunnen adviseren. Daarnaast leren studenten er zelf heel veel van als ze zelf materiaal ontwikkelen.
Dat was het voor vandaag. Michel bedankt de sprekers en spoort de deelnemers aan om eens rond te neuzen naar open leermaterialen. SURF moedigt gebruik van open leermaterialen aan. Dat is al gebeurd in redelijk aantal project in het kader van de Stimuleringsregeling van OCW. Begin december is er weer een deadline voor een nieuwe call for proposals. Dan kun je 175.000 euro aanvragen om samen met je collega’s leermateriaal te ontwikkelen en delen. Meer info vind je op de website van SURF.
Het volgende webinar is over twee weken, op 8 mei met als onderwerp peer feedback. Verder zal dit webinar over leermaterialen vanwege technische problemen nogmaals herhaald worden op 5 juni, waarschijnlijk van 11.00 tot 12.00 uur. Mogelijk kan Nicolai dan ook wat resultaten kan delen van het inzetten van open leermateriaal in vervangend onderwijs voor de geneeskundestudenten.
Projectsecretaris Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met… Meer over Yvonne Florissen
0 Praat mee